Hé ontdekkingsreiziger, lees je mee?

Ga snel naar…

Ben je klaar voor een spannend avontuur?

Stap maar aan boord van ons bushvliegtuig. Doe je riemen vast. Ready for take-off? Daar gaan we!

Gevaarlijk spel

We vliegen naar Tsjaad, dat is een land in Afrika. Wist je dat daar veel oorlog is geweest? En dat er nog steeds veel mijnenvelden zijn? Die zijn heel gevaarlijk. Als Lucy tikkertje speelt, rent ze zonder het te weten de verkeerde kant op. En dan verandert een gezellige middag ineens in een gevaarlijk spel…   

Hoi! Ik heb zoiets spannends meegemaakt vorige week. Dat moet je horen! Ik ben trouwens Lucy. Ik woon in Tsjaad. Heb je daar wel eens van gehoord? Dat ligt in Afrika. Het kan hier wel 44 graden worden. Kun je je dat voorstellen? In Tsjaad is veel woestijn en er zijn veel rotsen. Overal zand, zand en nog eens zand. Hier en daar groeit wat gras en staan bomen. Daar grazen schapen en kamelen.  
 
Ik heb een heel bijzondere buurvrouw. Haar naam is Becki en zij is piloot. Dat is erg handig voor de mensen die hier wonen, want er zijn bijna geen wegen. Als je naar een ander dorpje wil, moet dat met een four wheel drive, een soort Jeep. Maar die kan bijna niemand betalen. Becki werkt voor MAF. MAF brengt in veel landen over de hele wereld dokters en zendelingen naar dorpjes die niet bereikbaar zijn met de auto. In ons land, Tsjaad, vliegt MAF ook voor andere dingen. Daar móet ik je over vertellen. Er is zoiets bizars gebeurd.  
 
Dicht bij het dorpje waar ik woon, is een klein vliegveld. Daar staat meestal maar één vliegtuig. Dat van MAF, van Becki dus. Soms mag ik op het vliegveld komen. Want als Becki vroeg klaar is met vliegen, sleutelt ze vaak aan het vliegtuig. Zoals vorige week. Zij had haar vliegtuig in de hangaar gezet. Een hangaar is een garage voor vliegtuigen. Ik zat op de grond naast het vliegtuig. Het was te warm om buiten te zijn. Dus ik bleef in de schaduw en keek hoe Becki de kap van de motor haalde en olie bijvulde. Plotseling klonk er een alarm. Becki snelde naar het kantoortje. Ze luisterde naar de boodschap. Direct daarna liep ze naar het vliegtuig. “Er is iemand gewond. Het is heel ernstig. Ik moet er meteen heen.” Ik vroeg Becki of ik met haar mee mocht. Eigenlijk mocht ik bijna nooit mee. Het bushvliegtuig kan niet heel veel mensen en bagage meenemen, het mag niet te zwaar worden. Maar deze keer mocht het wel. Yes!  
 
Ik klom in het vliegtuig. Klikte de gordel vast. Becki controleerde of alles aan het vliegtuig goed werkte. De propeller, het hoogteroer op de vleugel, het landingsgestel. Check! Daar gingen we. Onder ons woestijn en rotsen. Af en toe zag ik een kudde kamelen die bij een vijvertje, dat noemen wij hier een wadi, stonden te drinken. Na een half uurtje zei Becki: “Kijk, daar!” Ze wees  

naar een plek in de woestijn waar een auto stond met een groepje mensen eromheen. “Ik ben benieuwd hoe ernstig het is. Ze moeten de gewonde wel naar de landingsbaan brengen, want hier kan ik niet landen.” De mensen bij de auto zwaaiden naar ons. Ik zwaaide terug. Even later landden we. De landingsbaan lag vlak naast het dorpje. Toen we uitstapten, zagen we de traditionele witte huisjes met witte daken schitteren in de felle zon. Tussen de huizen groeiden palmbomen. Daar hadden zich wat mensen verzameld. Becki en ik liepen erheen om ook te schuilen tegen de stekende zon. Het was zo heet.

Becki zei dat het nog wel even kon duren voor de auto met de patiënt bij ons zou zijn. Ze ging zitten. Ik wilde net naast haar gaan zitten toen er een meisje, iets jonger dan ik, naar me toe kwam lopen. Ik verstond haar niet, maar Becki zei dat ze Kévine heette. Ze wenkte dat ik met haar mee moest gaan. Zij had blijkbaar geen last van de warmte, want ze legde met gebaren uit dat ze tikkertje wilde doen. Eigenlijk vond ik het daarvoor te warm, maar vooruit – ik wilde haar een plezier doen. Ik moest haar tikken. Ze rende steeds om hun huis heen. Maar ik heb langere benen en rende net iets harder dan zij.  
 
Toen was zij de tikker. Ik besloot niet om hun huis heen te rennen, maar in de richting van de landingsbaan. Ze had me steeds bijna te pakken dus rende ik harder en harder. Ik stak de landingsbaan over, rende de woestijn in en bleef maar doorrennen. Plotseling hoorde ik geroep. Riepen ze mij? Ik stopte, draaide me langzaam om en zag Kévine staan. Achter haar aan kwamen Becki en de mensen van het dorp. Ze zwaaiden met hun armen. Becki gilde de longen uit haar lijf: “STOP! Blijf staan waar je staat! Geen stap meer doen!” Ik begreep er niets van. Was het spelletje afgelopen? Wat was er aan de hand? “Hoezo?”, riep ik. “Het is daar ontzettend gevaarlijk. Je kan zomaar een verkeerde stap zetten”, was het antwoord. “Zijn er slangen? Of schorpioenen die me kunnen steken?”, riep ik verbaasd. Ik begon steeds banger te worden. Wat had ik gedaan? Mocht ik hier niet komen? Ik keek om me heen: alleen maar zand en steentjes. Dat is toch niet zo gevaarlijk?  
 
“Je moet daar blijven tot we hulp hebben gehaald”, riep Becki. Nu snapte ik er helemaal niks meer van. Ik was hier toch zelf heen gelopen? Dan kon ik ook wel teruglopen. “We moeten wachten tot de mensen met de auto terug zijn uit de woestijn”, riep Becki. “Daar zitten mannen in met beschermende pakken. Die moeten een veilig pad voor je vinden!” Een veilig pad? Ik kon toch dezelfde weg terugnemen als net? Ik zocht naar mijn voetstappen, maar in het zachte zand zag ik ze niet meer. Een van de dorpsbewoners riep iets wat ik niet kon verstaan. Becki vertaalde het: “Ga maar zitten!” “Waarom dan? Ik kan toch zelf naar jullie teruggaan?”, riep ik. “Nee!”, riep Becki. “Dat is levensgevaarlijk! Er liggen mijnen vlak onder het zand.” “Mijnen? Van die ondergrondse gangen? Zijn die gevaarlijk dan?”  

“Dit zijn geen grotten. Deze mijnen zijn bommen. Die heeft een vijand hier in de laatste oorlog neergelegd en ze zijn nog niet allemaal opgeruimd. Je zou er zomaar op kunnen trappen. Dan ontploft de mijn… dat is levensgevaarlijk!” Becki wees naar een vrouw die naast haar stond. Ze zei iets tegen haar. Ze stak een arm omhoog. Toen zag ik het pas: ze had maar één arm. Dus zoiets kan er gebeuren als je op een mijn trapt.  
 
Ik speurde het zand om me heen af of ik een mijn kon ontdekken. Ik zag iets plats en donkers. Er was een heel dun laagje zand over gewaaid. Zou dat een mijn zijn? Of was het gewoon een steen? Stel je voor dat ik erop was gaan staan? Wat zou er dan gebeurd zijn? Hoeveel mijnen zouden er om mij heen liggen? Kévine moest het geweten hebben. Zij was me niet achternagerend. Ik moest ook denken aan de mensen uit dit dorp. Ze konden nooit zomaar lopen waar ze wilden. Ze moesten heel voorzichtig zijn als ze met hun geiten of kamelen op stap gingen. De afstand van mij naar Becki was niet groot. Maar toch te gevaarlijk om zomaar naar haar toe te lopen. Ik bedekte mijn hoofd met mijn handen. Ik hoopte dat ik hier niet lang hoefde te zitten. Je kan hier in Afrika zomaar een zonnesteek oplopen. Dat is ook heel gevaarlijk. Wat zou eigenlijk gevaarlijker zijn: een zonnesteek of een mijn die ontploft?  

Na een poosje zag ik in de verte een auto aankomen. Op de zijkant van de auto stonden grote letters M-A-G te lezen. Zou dat een foutje zijn? Het is toch M-A-F? In de laadbak achter de cabine zag ik twee mensen zitten. Ze hielden iets of iemand vast. Toen ze bij ons vliegtuig stopten en uitstapten zag ik dat ze heel dikke kleren aan hadden. Veel te dik voor de hitte hier. Becki haalde een brancard uit het vliegtuig en liep naar hen toe. Ik zag dat ze een gewonde man op de brancard legden en naar het vliegtuig brachten. Becki praatte met de mannen en wees toen naar mij. De mannen kwamen toen mijn richting op lopen. Heel langzaam, heel voorzichtig. Ze hadden allerlei  

apparatuur bij zich en enorm dikke beschermingspakken aan. Toen ze bij mij waren stond ik op. Ze gebaarden dat ik nu tussen hen in moest lopen naar het vliegtuig. Ik moest mijn voeten in hun voetsporen zetten. Maar ik mocht niet té dicht achter de voorste meneer aanlopen, want als er toch een mijn zou ontploffen… Ik weet niet wie het spannender vond, Becki of ik. Pfff, wat een opluchting dat we veilig bij ons vliegtuig aankwamen. De gewonde man lag op de brancard in het vliegtuig en was goed vastgezet. Becki omhelsde me alsof ze me in geen jaren had gezien. Zij kuste me wel tien keer en hield me net wat langer vast dan normaal. Maar toen moesten we zo snel mogelijk de gewonde man naar het ziekenhuis brengen. 

Toen we weer hoog in de lucht zaten vertelde Becki hoe dankbaar ze was dat ik nog leefde. Tranen stonden in haar ogen. Ik was dus echt in levensgevaar geweest. Ik heb veel geleerd. Ik weet nu dat MAG een soort Mijnen Opruimingsdienst is – de M staat voor Mijnen. De mannen van MAG hebben de opdracht om alle landmijnen in dit gebied op te sporen en onschadelijk te maken. Ze waren in de buurt van het dorpje aan het werk toen ze hoorden dat een herder op een mijn getrapt had en zwaargewond in de woestijn lag. Onmiddellijk reden ze erheen en hielpen de man. MAF-piloten in Tsjaad weten dat als ze opgeroepen worden door de MAG, dat ze dan meteen moeten komen. Ontploffende mijnen kunnen iemand zwaargewond maken. Dan moet een slachtoffer meteen naar een ziekenhuis en daar geopereerd worden. Ik was die dag zo trots op Becki! Zij hielp eraan mee dat deze meneer niet overleed door de landmijn, maar dat hij pijlsnel naar een ziekenhuis werd gebracht. Met het vliegtuig, die kan gelukkig door de lucht. Daar heb je nooit last van ontploffende mijnen. De man achterin het vliegtuig kreunde van de pijn. Ik keek bezorgd naar hem om. Hij zei: “Merci! Vous m’avez sauvé la vie.” Ik leer wel een beetje Frans van Becki, maar dit verstond ik niet. Ontroerd vertaalde Becki het: “Bedankt! U heeft mijn leven gered.” 
 

Dit verhaal is fictief, Lucy is een fictief persoon. Maar het verhaal is wel gebaseerd op het werk van MAF-piloot Becki Dillingham in Tsjaad. 

Meer spannende verhalen horen? Luister hier naar het verhaal van Rick en Elia. De kleine Elia loopt met zijn vader door de jungle. Vandaag gaat het gebeuren! Na een tocht van drie dagen zullen ze aankomen in het dorp waar uitgezien wordt naar hun komst. Maar dan slaat het noodlot toe…